Dat ik een brief kreeg van de gemeente met de vraag of ze het graf van mijn vader al mogen ruimen. Nee, ik zeg het niet helemaal goed: de eerste vraag was of we de grafrechten willen verlengen. En ánders gaan ze ruimen. Dat het toch vooral het ruimen is dat is me bijblijft, dat woord. Het klinkt op de een of andere manier ook alsof ze dat liever willen, alsof ze hopen dat ik niet verleng. Misschien komt dat omdat mijn moeder als ze ‘opruimen’ bedoelt ook altijd ‘ruimen’ zegt (‘ik ben maar even gaan ruimen’) en ze dat pas doet als ze de troep al een tijdje zat is. Dan ga je dus ‘eindelijk ruimen’. Ruimen heeft ook bijna altijd een prettig resultaat, daarna heb je weer overzicht. Als mijn vader echt weg is, is dat blijkbaar overzichtelijker voor de gemeente. En dan hebben ze natuurlijk ook weer plek voor een nieuwe.
Toen ik het las wist ik meteen dat ik het graf niet geruimd wilde hebben, ook al kom ik er nooit meer. Het voelt als een belediging; alsof ze mijn vader nog doder willen maken dan hij al is. Terwijl hij waarschijnlijk al lang en breed verteerd is, misschien valt er zelfs helemaal niets meer te ruimen, zeggen ze ‘ruimen’ om de omstandigheden voor ons nog een beetje te verzachten. Dat er eigenlijk gewoon al een plek is nu waar niemand meer ligt, dat ze daarom als gemeente ook zo gefrustreerd zijn. Het graf van mijn vader is als een lege kast en toch moeten ze toestemming vragen om er iets in te mogen leggen.