Dat ik net thuis was en al snel weer weg moest, maar ook nog tussendoor mijn nagels wilde lakken. Dat ik toen besloot dat als laatste te doen, en dan met natte nagellak naar het station te fietsen. Dan zou het onderweg mooi kunnen drogen in de wind. Ik had mijn jas vóór het lakken al aangetrokken, om de kans dat ik mijn nagels daarmee zou verpesten te minimaliseren.
Dat ik toen op de fiets een velletje dat bijna los zat ontdekte aan mijn ringvinger. Dat ik dat eraf wilde bijten, maar wist: dan verpest je vast je nagels. Ik kon me alleen niet voorstellen hoe dan, want ik zou die nagel daarbij niet eens raken. Doe het nou niet, zei ik tegen mezelf, want jij overziet zulke dingen nooit goed, dus dan verpest je het op een andere manier, een manier die je nu niet kunt bedenken, en daardoor vind je dat het wel kan, maar het kan dus niet. Maar dat ik het velletje toch snel even afbeet. Dat ik toen met mijn neus de nagel van mijn wijsvinger verpestte.